Normaal gesproken is de afsluiting van de drachtperiode van een zeug de geboorte van een mooie toom biggen. Weinig is er dan zo frustrerend dan dat er van die toom enkele biggen vlak voor of tijdens de geboorte dood gaan. In dit artikel worden de verschillende niet-infectieuze factoren besproken die van invloed zijn op het probleem van doodgeboren biggen.
Wanneer we kijken naar doodgeboren biggen kunnen we twee ‘soorten’ doodgeboren biggen onderscheiden. Enerzijds biggen die gedurende de dracht dood gaan en vervolgens als mummie geboren worden (niet frisse biggen). Meestal is dit het gevolg van een infectie met een virus of bacterie. Anderzijds biggen die dood gaan vlak voor, tijdens of vlak na de geboorte, meestal ten gevolge van een niet-infectieuze oorzaak (fris doodgeboren biggen). In dit artikel wordt enkel de laatste ‘soort’ doodgeboren biggen besproken. In de literatuur worden globaal 4 groepen risicofactoren voor doodgeboren biggen beschreven. Factoren gerelateerd aan de zeug (1), factoren gerelateerd aan de big (2), factoren gerelateerd aan de omgeving (3) en factoren gerelateerd aan genetica (4), samengevat in onderstaande figuur.
Figuur 1 Risicofactoren met betrekking tot doodgeboren biggen (aangepast naar Vanderhaeghe, 2013)
Zeug
Het geboorteproces staat centraal in de factoren die met de zeug te maken hebben. Een langer geboorteproces is namelijk direct gerelateerd aan een toename van het aantal doodgeboren biggen. Dit komt onder andere doordat de kans groter is dat de placenta te vroeg loslaat of de navelstreng te vroeg scheurt waardoor de biggen zuurstofgebrek kunnen krijgen. Het geboorteproces van een zeug mag maximaal 6 uur duren.
Eén van de factoren die van invloed is op de lengte van het geboorteproces, is de leeftijd van de zeug. Bij oudere zeugen zijn de baarmoedercontracties zwakker dan bij jongere zeugen hierdoor duurt het langer voordat alle biggen geboren zijn en is het risico op zuurstofgebrek bij de biggen groter. Ook de conditie van de zeug bij de geboorte is van invloed op hoe het geboorteproces verloopt. Daarom is het belangrijk om zeugen op de juiste conditie in de kraamstal te krijgen. Daarnaast is de grootte van de worp van invloed op het aantal doodgeboren biggen. Zowel kleine tomen (minder dan 6 biggen) als grote tomen (meer dan 12 tot 15 biggen) worden geassocieerd met meer doodgeboren biggen. Voor kleine tomen komt dit doordat biggen uit deze tomen vaak groter zijn, met geboorteproblemen tot gevolg. Bij grotere tomen doordat deze geboortes vaak langer duren. Bij deze onderzoeken is het goed te bedenken dat vaak langere tijd geleden zijn uitgevoerd en dat daardoor de toomgroottes die genoemd worden soms wat achterlopen op de huidige situatie in de varkenshouderij.
Verder is bekend dat zeugen met een korte drachtlengte (minder dan 113 dagen) meer doodgeboren biggen hebben. Dit is een gevolg van de levensvatbaarheid van biggen die (te) vroeg geboren worden en daardoor een grotere kans hebben om tijdens of vlak na de geboorte dood te gaan.
Big
Normaalgesproken zit er tussen de geboorte van twee biggen ongeveer 12-18 minuten. Bij biggen die doodgeboren worden zit er vaak langere tijd tussen het doodgeboren big en het big wat daarvoor geboren werd. De vraag is echter wat de oorzaak en wat het gevolg is. Wordt de big dood geboren omdat het interval langer is, of wordt het interval juist langer als de big dood is? Daarnaast is bekend dat het laatste derde deel van de biggen wat geboren wordt een hogere kans heeft op een beschadigde navelstreng door de voordurende samentrekkingen van de baarmoeder tijdens de geboorte.
Biggen met een lager geboortegewicht dan het gemiddelde van de toom hebben een groter risico op doodgeboorte. Dit komt waarschijnlijk doordat deze biggen tijdens de dracht al een achterstand hebben gehad op hun toomgenoten door te weinig ruimte, dunnere navelstreng of kleinere placenta (Intra-uterine growth retardation). Tegelijkertijd kunnen (te) zware biggen leiden tot geboorteproblemen met doodgeboorte tot gevolg. Het is dus belangrijk dat de spreiding in geboortegewicht zo klein mogelijk is, zowel voor het aantal doodgeboren biggen als ook voor de vitaliteit van de biggen.
Omgevingsfactoren
De omgevingsfactoren kunnen we verder opdelen tot voeding, management en klimaat. Met betrekking tot de voeding is het belangrijk dat de transitie van dracht naar lactatie goed verloopt. Hierbij moet obstipatie voorkomen worden, omdat harde mest in de darm kan leiden tot geboorteproblemen en meer algemeen tot ongemak en pijn die uiteindelijk tot stress kunnen leiden.
Het induceren van de geboorte is een risicofactor voor doodgeboren biggen wanneer dit op de verkeerde manier wordt toegepast en zeugen daardoor te vroeg afbiggen.
De manier waarop omgegaan wordt met werpende zeugen kan grote invloed hebben op het aantal biggen wat doodgeboren wordt. Het is belangrijk dat zeugen tijdens het geboorteproces niet gestoord worden en rustig kunnen afbiggen, de welbekende Rust, Reinheid en Regelmaat in de kraamstal.
Wanneer er onvoldoende geventileerd wordt, kunnen schadelijke gassen ervoor zorgen dat er meer biggen doodgeboren worden. Daarnaast kan er door te weinig ventilatie een tekort aan zuurstof ontstaan. Minstens zo belangrijk is echter de temperatuur in de kraamstal. Bij een temperatuur boven ca. 23 °C ervaren zeugen hittestress. Deze stress kan ervoor zorgen dat het geboorteproces langer duurt, wat zoals eerder gezegd een directe relatie heeft met het aantal doodgeboren biggen.
Genetica
In de literatuur wordt genoemd dat genetica een rol speelt bij het aantal doodgeboren biggen. De lijnen die in de huidige varkenshouderij worden gebruikt liggen echter dicht bij elkaar. Leuk detail is wel dat het Meishan varken, een varkensras uit China, wat bekend staat om de grote worpen die dit ras produceert, in vergelijkende onderzoeken met commerciële lijnen veel minder last heeft van doodgeboortes.
Dit artikel is gebaseerd op:
Vanderhaeghe, C., Dewulf, J., de Kruif, A., & Maes, D. (2013). Non-infectious factors associated with stillbirth in pigs: a review. Animal reproduction science, 139(1-4), 76-88.